KUNSTWERK 7

 

Ode aan Jacoba

Beatrijs Schweitzer

1995

 

Ode aan Jacoba

Het beeld Ode aan Jacoba is gemaakt ter gelegenheid van een groepstentoonstelling “Leerdam achter glas” (1995), waarbij beelden van 13 kunstenaars in Leerdamse etalages stonden opgesteld. Alle beelden belichtten een aspect van Leerdam. Daarna is het door een jury uitgekozen voor aankoop door de gemeente Leerdam.

Jacoba van Beieren zou na het overlijden van haar vader, Willem VI, de rechtmatige erfgename zijn van Leerdam. Op 15 augustus deed Leerdam de gelofte haar te huldigen en te ontvangen. De jonge Jacoba (reeds getrouwd op haar vijfde en weduwe op haar zestiende), was bekwaam en strijdbaar, ware het niet dat zij inmiddels hertrouwd was met een Bourgondische lapzwans, Jan van Brabant, die Leerdam weer verkwanselde.

Jacoba liet het er echter niet bij zitten. Ze vroeg een scheiding aan en trouwde een heer in Engeland om vandaaruit haar bezittingen opnieuw te veroveren. Daarbij werd zij gevangen genomen in Gent, maar zij ontvluchtte in de nacht met haar kamermeisje, te paard en verkleed als man. Binnengehaald in Vianen, wachtte zij op steun van haar Engelsman, die het echter hopeloos liet afweten. Uiteindelijk verloor Jacoba Leerdam na een dappere strijd.

 

De legende

Jacoba van Beieren was een tijdlang eigenaar van dit gebied, waarschijnlijk heeft zij nog op het kasteeltje bij Oosterwijk gewoond (bestaat niet meer). Zij was een hele dappere vrouw, die in haar eentje enorm haar mannetje moest staan om voor haar belangen op te komen. Volgens de legende zou zij over de Linge naar Leerdam gekomen zijn, gezeten op een zwaan.

 

Beatrijs Schweitzer

Schweitzer ( Utrecht, 1960), volgde de kunstacademie HKU en studeerde daarna kunstgeschiedenis.

 

Beatrijs “Al mijn werk ontstaat vanuit fascinatie voor het menselijke vermogen om te creëren. Kleine uitvindingen van (vermeend) praktisch of mentaal nut, oude werktuigjes of instrumenten, die we soms alleen nog maar vaag herkennen.  Maar evengoed geldt dat voor het vermogen van mensen om zichzelf te ontwikkelen.  Dat is nooit een autonoom proces, maar gaat altijd in een wisselwerking, een dialoog met de natuur of een ander mens.  Noemde ik vroeger graag de handboog als inspiratiebron - zo mooi eenvoudig samengesteld door twee materialen ‘met vernuft’ te combineren tot een doeltreffend beeld - de laatste jaren is daar het concept over ‘mensen van steen’ bijgekomen; dat gaat meer over ontwikkeling.  Het werken met ‘mensen van glas’ maakt daar ook deel van uit.  Voor mij staat dat voor een bewustere fase, iets minder archaïsch en meer reflectief. Maar beide komen voor mij uit dezelfde bron, en soms komen de stromen samen.

Het plezier in materiaalgebruik blijft ook onverwoestbaar; af en toe moet er gewoon een wagentje gemaakt worden. Al is het maar een wagentje om de onzekerheid te spiegelen, of vraagtekens te verplaatsen. Het concept is daarbij doorgaans leidend vóór materiaal- en vormkeuze”.